Ook toen Nederland al bezet was, was er geen begrip voor een voorstel
van nationalistische kant een gezamenlijke strategie tegen de toen toch
al bekende agressie van Japan te ontwikkelen, de krachten te bundelen,
een front te vormen. De Gerindo, de Indonesische Volkspartij, heeft toen
bijvoorbeeld voorgesteld een dienstplicht in te voeren voor alle inwoners
van Nederlands-Indië. Het werd afgewezen. De burgerdienstplicht was
er wel, maar daaraan mochten alleen Europeanen deelnemen.
Afgewezen werden ook de voorstellen van de GAPI, een federatie van
acht grote partijen, die algemene verkiezingen wilde voor een ècht
parlement. De Volksraad bestond namelijk bijna voor de helft uit Nederlanders,
terwijl ook de voorzitter van Nederlandse komaf moest zijn. Sommige leden
ervan waren wel, anderen weer niet verkozen . Het idee van de GAPI voor
democratisering naar westers model werd gesteund door meer dan tweehonderd
organisaties. Dat was toch een mooi gebaar, tenslotte waren we een gekolonialiseerd
volk, maar ondanks dat waren wij bereid om notabene met de overheers er
samen te vechten.
Het werd afgeslagen door de kolonialen. Na 1945 zeiden de Nederlanders
dus dat Sukarno met Japan geheuld had, landverrader was. Maar niet van
zijn land. Daarbij, Sukarno zat tot de Japs kwamen op Sumatra geïnterneerd.
Maar nog eind 1941 heeft de man een oproep gedaan waakzaam te zijn tegen
mogelijke agressie van een totalitair land dat vanuit het noorden zou aanvallen.
Hij waarschuwde dus tegen Japan...
In de maanden voor de Japanse inval werden trouwens al veel arrestaties
verricht. Nationalisten werden opgepakt en naar kampen gezonden. Veel jongeren
ook, de pemuda s. Daaronder waren vrienden van mij. Ik heb er later nog
een paar gesproken. Ze hadden in een kamp op West-Java gezeten. Op een
gegeven moment had de kampleiding besloten alle politieke gevangenen naar
Australië te zenden, maar bombardementen op Cilacap hebben dat indertijd
verhinderd.
Ook Sukarno werd in die periode overgeplaatst van Zuid-Sumatra naar
Padang, omdat het vandaar uit gemakkelijker was hem over te brengen naar
Australië . Dat is ook mislukt. Japanse jagers beschoten voortdurend
de schepen in de Sumatraanse wateren. Het koloniale bestuur is er toen
wel in geslaagd een aantal communisten, die op Boven Digul gevangen waren,
te verschepen naar Australië. De hele groep is na 1945 teruggekomen.
Toen de Japanners binnenvielen, was ik net negentien. Nog geen week erna capituleerde het KNIL en de machtige Nederlands-Indische regering vluchtte naar Australië. We hadden daar wel een beetje leedvermaak over, maar tegelijkerti jd zaten we in angst. We waren als inventaris in handen gevallen van een nieuwe overheerser.
In de koloniale tijd was de bevolking in groepen verdeeld.
Het eerst kwamen natuurlijk de Europeanen waar gek genoeg ook de Japanners
bij hoorden. Dan kwamen de vreemde oosterlingen, Chinezen en Arabieren.
En wij, de inlanders die de meerderheid vormden, stonden op de laagste
trap van de maatschappelijke ladder. Wij waren, zoals we dat zelf noemden,
de kelas kambing, de geitenklas. We hadden niks te vertellen.
M'n vader was in dienst van het gouvernement. Voor een inlander had
hij een bevoorrechte positie. Daarom konden wij, m'n oudere broer en ik,
doorleren. Goed onderwijs was alleen weggelegd voor de kinderen wï
er ouders zich door afkomst, baan, opleiding of gel d onderscheidden van
de meerderheid van het volk. Thuis spraken we Javaans en een beetje Nederlands.
Onze moeder vertelde in het Javaans verhalen over vorsten en helden. Over
Dipo Negoro bijvoorbeeld, de zoon van de sultan van Yogyakarta die in 1825
in de Java-oorlog vocht tegen het Oostindische leger van de Nederlanders.
Hij werd verbannen naar Celebes, het tegenwoordige Sulawesi.
Op school kregen we ook geschiedenisles. Over Nederland, de wereld
en natuurlijk ook over ons land. Maar daarvan moesten we onthouden dat
Javaanse vrijheidstrijders bandieten en raddraaiers waren. Thuis werd dat
natuurlijk omgekeerd, onze helden waren allerminst bandieten.
Uit de Vaderlandse Geschiedenis van Nederland heb ik wel begrepen dat
Nederland ook een vrijheidstrijd gevoerd heeft tijdens de tachtigjarige
oorlog. Ik herinner me ook nog een leesboek met plaatjes uit de uit de
eerste klas. Een blanke man, in een wit pak met een tropenhelm op, die
een bedelaar een aalmoes gaf. Goed hè? Maar de bedelaar was altijd
afgebeeld als een inlander. Op mij had het t effect van: wij waren inferieur
en zo voelde ik me ook, inferieur. Er waren ook Hollandse kinderen in de
klas. Met onderwijs werd geen verschil gemaakt, maar zodra je buiten was
bemoeiden ze zich niet met je, en jij je niet met hen. Wij gingen zwemmen
in de kali, zij in het zwembad waar wij als inlandse kinderen niet in mochten.
Maar je was wel goed genoeg samen het Wilhelmus te zingen. Moest je leren
uit een liedjesboek Kun je nog zingen, zing dan mee . Daaruit leerden we
andere Hollandse liedjes, zoals dat moeilijke Zachtjes suislend doet ritslen
het lover , of zoiets en dan ... maar plotseling rukt de stormwind los
en jaagt vernielende door het bos.
Onbegrijpelijke tekst was dat, maar we zongen het.
Aardrijkskunde kregen we. Ik heb altijd gedacht dat Nederland een enorm
groot land was, tot ik erachter kwam dat Indonesië bijna zestig keer
zo groot was.
Na de lagere school ging ik naar de Mulo. Op die school zaten ook Hollandse
kinderen, van de resident, de assistent-resident of van andere hoge ambtenaren.
In 1940 was er paniek op school. We vonden het erg dat Nederland bezet
was. Het mondeling eindexamen ging wel door. We moesten daarvoor tachtig
kilometer reizen, omdat het in Solo afgenomen werd. Na m n eindexamen wilde
ik graag doorstuderen. Maar dan zou ik toch naar een grote stad moeten
verhuizen, daar in de kost moeten gaan, schoolgeld moeten hetalen. Ik heb
dus gewoon een baantje gezocht op een handelskantoor.
Toen ik werkte, kwam ik in aanraking met jongens en meisjes die lid
waren van de Jong Islamietenbond. Ik bezocht de bijeenkomsten en al gauw
kreeg ik nieuwe vrienden. Het waren merendeels scholieren, maar er zaten
ook werkende jongeren bij. Die JIB was een organisatie van Nederlands sprekende
moslim-jeugd.
Het leven in de grote stad beviel me wel.
Ik kwam in contact met andere jongeren van nationalistische organisaties.
Veel van die vrienden waren toen al anti-fascisten. Ik was vooral onder
de indruk van een jon gen die aan de Middelbare Handelsschool studeerde.
Hij was een paar jaar ouder dan ik en zat in de redactie van een nationalistisch
blad. Hij wist ontzettend veel van onze eigen geschiedenis. Hij was het
die mij, en mij niet alleen, waarschuwde voor de Japanners, voor wat ons
te wachten stond. Toen de Japs binnenvielen, was voor mij duidelijk dat
we dus niet bevrijd waren, maar dat we op een tussenstation beland waren.
De eerste maatregel wees daar ook op: politieke partijen werden ontbonden.
Het was gewoon een wisseling van de wacht. In plaats van Nederlandse
bestuursambtenaren kregen we nu Japanners. De lagere baantjes bleven bezet
door Indonesiërs. Alles en iedereen moest wijken voor de aspiraties
van de bezetter.
Niet lang daarna werden de eerste arrestaties verricht door de Kempetai,
de Japanse politie.
Als ze wisten dat iemand anti-fascist was, werd hij of zij opgepakt
en gevangen gezet. Later heb ik gehoord dat de Kempetai daarbij ook hulp
heeft gekregen van ambtenaren die tevoren in dienst waren gewe est bij
de politieke inlichtingendienst van het koloniale bestuur.
Mijn vriend in Surabaya werd ook opgepakt en naar de gevangenis in
Bandung overgebracht.
De Nederlands taal werd verboden. In plaats daarvan werd op de scholen
Japans gegeven en het Bahasa Indonesia werd de officiële taal.
Er zijn opstanden geweest tegen het Japanse bestuur. De opstand van
de Peta in Blitar is het bekendst geworden. De Peta was opgericht om de
Indonesische bevolking te winnen voor de Japanse ideeën over een groot
Aziatisch rijk. Uiteraard werd snel duidelijk welke rol de Peta zou moeten
spelen. Bovendien zagen de jongeren, die deel uitmaakten van die Peta,
buiten de kazerne de armoede van de mensen, de honger...
En daartegen kwam verzet. De leider van de opstand in Blitar w as een
jonge officier, de zoon van de regent van de stad, Supriyadi. De opstand
was het bewijs dat jongeren van Blitar, die zogenaamd vrijwillig dienst
hadlden genomen, het helemaal niet eens waren met de onderdrukking door
de Japanners. Later hoorden we dat er ook opstanden zijn geweest van boeren.
Het zijn feiten die er niet om liegen.
Aan de andere kant realiseerden de mensen zich juist in die Japanse
tijd dat de koloniale periode voorbij was, het nationalisme kreeg daardoor
een enorme impuls. Ook onder de gewone mensen die zich tevoren afzijdig
hadden gehouden, zich nooit bemoeid hadden met het nationalisme of het
staatsbestuur.
Toen in augustus 1945 de Republik Indonesia uitgeroepen was, had Japan
zich al overgegeven maar in de praktijk was er niets veranderd, de Japanners
waren er nog.
De overheersing was nog niet voorbij. Onze eerste zorg was om de Japanners
te ontwapenen. Dat is vooral door de jongeren gedaan. Daarnaast moesten
we zorgen dat we het bestuur van fabrieken en ondernemingen in handen kregen.
In onze streek waren nogal wat fabrieken: koffie, suiker, thee, kinine
en cacao. In 1945 waren deze in handen van Japanse bedrijfsleidingen.
Wij hebben gezorgd dat dit veranderde. Eén voor één
kwamen de fabrieken in Ons bezit. Dan hingen we plakkaten Op: Milik Republik
Indonesia , eigendom van de Republiek en we haalden de Japanse vlag omlaag,
hesen de roodwitte van de Republiek. Onze Republiek. Het was een prachtige
tijd. Iedereen voelde zich verbonden, er was een enorme saamhorigheid onder
de mensen.
Het was ongelooflijk.
Ongelooflijk was het ook dat binnen een maand militairen van het KNIL
in Jakarta terug waren. Vernederingen, provocaties en terreur waren aan
de orde van de dag. Nica-soldaten in Britse uniformen haalden de roodwitte
vlag naar benede n, hesen de koloniale driekleur. Pemuda s werden op straat
aangehouden en als ze dan insignes van Merdeka Indonesia ophadden, moesten
ze deze met speld en al inslikken. En dat was dan nog een milde vorm, er
werden er ook doodgeschoten.
Als over 't één gesproken wordt, moet het andere niet
achterwege blijven. Ik bedoel daarmee dat van jullie kant altijd gepraat
wordt over de Bersiap, de gruwelen die bedreven zijn... Kan ook niet ontkend
ivorden, maar ook in die periode werden er al kampongs in brand gestoke
n door soldaten van het KNIL. In die tijd heb ik niet geweten dat er in
Nederland soldaten waren die weiger-den naar ons land te gaan. Wat wel
bekend werd, veel later, dat er Nederlandse soldaten zijn overgelopen.
De naam Pitojo" kende ik toen al, en natu urlijk ook Poncke Princen. Maar
er zijn er meer geweest.
Ik was verbonden aan de Pesindo, de Pemuda Socialis Indonesia, de socialistische
jongerenorganisatie. Ik was net terug van een rondreis op Oost-Java toen
de eerste koloniale oorlog uitbrak. Tijdens de rondreis had ik met een
paar andere pemuda s het Akkoord van Linggadjati moeten verklaren aan de
mensen.
In het algemeen werd het akkoord kritisch ontvangen. Vooral de jongeren
vonden dat onze onderhandelaars te veel concessies hadden gedaan. We werkten
binnen de demarcatielijn, ik ben er nooit over geweest.
Bij de tweede actie van de Nederlanders, in december 1948, woonde ik
in Solo, waar het hoofdkwartier van de Pesindo gevestigd was.
Nederlandse tanks rolden door de straten, gebouwen stonden in brand,
bruggen waren vernield. Onze soldaten trokken de stad uit, ze waren al
voorbereid op een oorlog die door de mensen zelf gesteund werd, de guerilla.
Ik vertrok ook naar de bergen. Het was een spannende tijd. We wisten
dat er onderhandeld werd, maar we wisten toen nog niet wat de uitkomst
zou zijn. Later kan je makkelijk zeggen dat we niet anders konden dan winnen.
Op het moment was dat niet eens zo zeker, het Nederlandse leger was
goed uitgerust. Wij moesten het soms doen met zelfgemaakte wapens, sommige
gingen af nog voor je geschoten had.
Maar in 1950 was alles voorbij. We hadden gevochten. We hadden gewonnen."
*) Piet van Staveren, bij terugkomst in Nederland werd hij veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf. Daarvan heeft hij er vijf uitgezeten in de strafgevangenis van Leeuwarden.