Uit Ewald Vanvugt, Nestbevuilers
Zie ook Vanvugt, Nieuw Zwartboek van Nederland overzee (uitg. Aspekt 2011).
(1564-1638)
De beschaafde pionier
Voor de Europeanen - vooral de Nederlanders - ging de ontdekking van de wereld gelijk op met de toepassing van de boekdrukkunst. Het boek van Jan Huygen van Linschoten, Itinerario, de eerste Nederlandse beschrijving van de reis naar het oosten, door hem ondernomen in dienst van de Portugezen, in 1596 verschenen, is vermoedelijk het belangrijkste boek in de geschiedenis van Nederland. Hij schreef zijn boek terug in zijn geboortestad Enkhuizen, bijgestaan door doctor Paludanus, verzamelaar van rariteiten en curiosa, bezitter van een hortus botanicus, en encyclopedist van de nieuw ontdekte werelddelen. Uit Van Linschotens boek is een wereldrijk voortgekomen. Met deze gids (deels nog in manuscript) zijn vier schepen vanuit Den Helder in 1595 voor het eerst op de verre reis oostwaarts gegaan. (1)
De Republiek was in oorlog met Spanje en Portugal (sinds 1580 onder Spaans bewind) en de Nederlandse handelsschepen kwamen zwaar bewapend Azië binnen. Het eerste deel van Indonesië waar Cornelis de Houtman en de zijnen landden was het eilandje Engano bij de westkust van Sumatra. Op 23 juni 1596 gingen voor het eerst Nederlanders bij Banten (Bantam) op Java aan land. Bij het vierde eeuwfeest van de gezamenlijke geschiedenis van Indonesië en Nederland moet ook worden herdacht dat de eerste Nederlanders op Java zich meteen als vandalen gedroegen.
In de ban van de aanwezige rijkdommen verkenden de Hollanders de markten. Een paar weken later kregen ze een huis in de stad aangeboden, waar ze tot eind augustus in volkomen vrijheid en veiligheid leefden. Maar toen ze de haven zorgvuldig begonnen te peilen, dachten de Bantammers dat zij een overval voorbereiden, en de Nederlanders die aan wal waren, werden gevangen gezet en hun goederen in beslag genomen. De Nederlanders op de schepen namen prompt een aantal Javanen gevangen, maakten de rede onveilig, vuurden enkele kanonskogels op de stad af, en gingen toen op de vlucht.
Op 2 oktober kwamen de Hollanders weer bij Bantam. Tegen een losgeld wisten ze hun landgenoten, onder wie Cornelis de Houtman, vrij te krijgen. Opnieuw mochten zij op gelijke voet met Portugezen en Chinezen handeldrijven. Maar opnieuw ontstonden moeilijkheden en weer namen de Nederlanders hun toevlucht tot redeloos geweld. Op 2 november gingen zij op de stad los, beschoten een Portugees vaartuig en kaapten twee jonken die met specerijen van de Banda-eilanden waren aangekomen, en bovendien een scheepje uit Bandermasjin. Zij zeilden van Bantam weg, na door hun gedrag de beschuldiging van de Portugezen, dat de Hollanders geen natie zijn maar een bende zeerovers, in de ogen van de plaatselijke bevolkingen te hebben waargemaakt.(2)
Jacob van Neck was de leider van de tweede Nederlandse expeditie naar Oost-Indië (1598-1600) en hij heeft de mensen op Java en elders weten te overtuigen dat hij niet zoals zijn eerder gekomen landgenoten uit was op buit, maar op handel. Van Necks biograaf : ` Na de ongehoord winstgevende "tweede schipvaart" kon Jacob van Neck met trots schrijven dat dit succes was behaald langs vredelievende weg, niet "ongherechtelijck of doer tyranni", maar door "oprechtelijck met uijtheemsche natien te negocieren".'
Zijn overgrootvader behoorde al tot de regenten in Enkhuizen. Een van zijn belangrijkste leermeesters was Robbert Robbertsz., de ultra-libertijnse zeekundige en latere brandewijnverkoper in Hoorn, van wie hij leerde navigeren op zee en onder de mensen. Onder de gezaghebbers uit de pionierstijd staat Jacob van Neck bekend als de meest beschaafde en behoedzame, zowel voor zijn eigen mannen als voor de mensen in de landen die ze bezeilden.(3)
Vanaf de allereerste komst van de Nederlanders in de Oost legden sommigen zich toe op de studie van talen en volken. Bijvoorbeeld Frederik de Houtman, die de eerste en de tweede `schipvaart' meemaakte, publiceerde in 1603 het boek Spraeck ende woordboek in de Maleysche en Madagaskarsche talen, veelvuldig herdrukt. Kennis van de vreemde talen was natuurlijk van groot belang, zoals kennis van vreemde zeden en gewoonten. Want wanneer zij ver van huis wetten uitvaardigden, moesten de plaatselijke officiële formuleringen worden gebruikt, zodat de nieuwe verplichtingen aan de vreemden macht ontleenden aan de tradities.
Jacob van Necks geschiedenis vertoont al meteen
bij het begin van de koloniale onderneming een helder voorbeeld van hoe
gebeurtenissen in Nederlandse bronnen vaak ingrijpend anders worden verteld
dan in buitenlandse. Als Van Neck op zijn eerste heenreis naar Indië
op Madagascar proviand probeert te kopen van de plaatselijke bevolking,
slaagt hij hierin maar mondjesmaat. Tenslotte worden toch nog een koe en
een vet kalf verkregen. Van Neck schrijft volgens de Nederlandse tekst
eenvoudig dat `ons volk' ermee van land kwam. Anders staat de zaak voorgesteld
in Waarachtige Beschrijving, het oudste verslag van de reis, waarvan alle
Nederlandse exemplaren zijn verloren gegaan en dat alleen in Engelse vertaling
is bewaard. Dit True report zegt:
Terwijl de admiraal met een deel van de kleine vloot voedsel zocht op Madagascar, ging een ander deel met hetzelfde doel naar Mauritius. (Destijds stond het eiland nog bekend onder de Portugese naam die `Zwaneneiland' betekent, al vlug zou duidelijk zijn waarom.) Op 18 september 1598 gingen de eerste Hollanders aan land. Tegen de avond kwamen ze terug aan boord met negen stuks van een soort grote vogels die zij dodo's noemden, groter dan kalkoenen, en evenals die uitgerust met te kleine vleugels om te kunnen vliegen. Hun vlees was taai, maar de honger maakte veel goed. De volgende dag werden opnieuw veel vogels gevangen, waaronder dodo's. De dag daarop, 20 april, werd aan land een dankdienst gehouden. Het was de dag van de Amsterdamse kermis en daarom werd de dodo aanvankelijk wel `kermisgans' genoemd. De vogels op het eiland kenden geen vijanden en lieten zich met tientallen gemakkelijk vangen, doodslaan en `in 't zout smijten' voor de verdere zeereis. In het verslag van Willem van Westzanen, die de eerste keer erbij was, staat het doodslaan van de dodo's afgebeeld. Ruim een halve eeuw later al was de dodo uitgestorven, een van de eerste slachtoffers in de tropen van de Nederlandse ondernemingslust.(5)
Van Neck wordt door zijn biograaf getekend als een tegenbeeld van Coen: `...Jan Pieterszoon Coen (1587-1629), die na Van Neck als wegbereider de eigenlijke stichter van ons rijk in het Oosten was. Haast geen groter contrast is denkbaar: Coen de imperialist , Van Neck de man van de vrije handel. Coen de man van de "harde" en Van Neck die van wat Coen smalend noemde "zoete middelen".'(6)
1 Itinerario. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naar Oost ofte Portugaels Indiën, 1579-1592, bezorgd door H. Kern, herzien door H. Terpstra (1955-1957) WLV3 delen.
2 P.J. Veth, `De eerste Nederlanders op Java' in Van Vloten 1880, p. 83-84.
3 Du Perron 1948, p. 16.
4 Idem., p. 47.
5 Ben van Wissen red., Dodo. Raphus cucullatus [Didus i neptus](Amsterdam 1995).
6 Terpstra.
De tweede schipvaert der Nederlanders naar Oost-Indien, onder admiraal Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrand van Warwijck, 1598-1600: journalen, documenten en andere bescheiden, bezorgd door J. Keuning, WLV, 5 delen in 7 banden (Den Haag 1938-1951).
H. Terpstra, Jacob van Neck, Amsterdams admiraal en regent (Amsterdam 1950).